Als ze nog zouden leven zouden ze allebei al ruim honderd jaar oud zijn, tante Els en oom Anton. Oom Anton was in de jaren vijftig en zestig nog de trotse eigenaar van een fietsenstalling aan de Grote Marktstraat in Den Haag. Youp of Freek maakte ooit de vergelijking tussen een bistro en een oude fietsenstalling, de huidige uitbater van de bedrijfsruimte van oom Anton moet die conference gehoord hebben want zonder al te veel verbouwingskosten is de fietsenstalling van oom Anton inmiddels omgetoverd tot een trendy eetgelegenheid met middeleeuwse allure.
Tante Els en oom Anton waren lieve mensen, ik herinner mij de fietsenstalling van oom Anton van toen het nog een fietsenstalling was. Samen met mijn moeder deden we, als we naar “de stad” gingen, steevast een bakkie bij oom Anton. Hoe is met u oom Anton, met tante Els ook alles goed? Best, best en met je vader en moeder, was onveranderlijk het antwoord, de gesprekken begonnen altijd hetzelfde en eindigden ook altijd hetzelfde.
Tante Els was Duits, oom Anton Joods, voor de oorlog waren tante Els en oom Anton zich daar niet zo van bewust. Tijdens de bezetting was oom Anton verschillende keren opgepakt en raakten tante Els en oom Anton alles kwijt, zelfs het vermogen om samen kinderen te krijgen. Dankzij het feit dat tante Els vol Arisch was had oom Anton het er levend van afgebracht. Eind jaren 60 gingen de gesprekken met oom Anton over het weer en over de fietsenstalling maar als het gesprek iets persoonlijker werd dan ging het over de oorlog en over wat oom Anton en tante Els samen mee hadden moeten maken en hoe zij alles waren kwijtgeraakt.
Oom Anton werd ziek en halverwege de jaren 80 overleed oom Anton. Zelf studeerde ik in die tijd net rechten en werd gezien als het financieel brein van de familie. Mijn moeder vroeg of ik eens met haar bij tante Els langs wilde gaan. Tante Els zat met een probleem en of ik haar misschien kon helpen. Na wat beleefdheden en een eerste slokje koffie kwam het probleem op tafel. Oom Anton had zijn hele leven hard gewerkt en tante Els en oom Anton hadden na de oorlog geen armoe meer gekend maar oom Anton had nooit een pensioen opgebouwd. Oom Anton had tante Els wel verteld dat hij voor barre tijden nog wel wat spaargeld had maar het fijne had zij er nooit van geweten.
Op zijn sterfbed had oom Anton Tante Els laten weten dat zij in de keuken maar eens in die grote blauwe schaal boven op de kast moest kijken. Ruim 80.000 gulden lag er in. Tante Els werd er niet vrolijk van en of ik haar kon helpen. Tante voelde zich niet veilig met al dat geld in huis, je hoorde zo vaak over inbraken en verstoppen zou niet helpen, het boeventuig kende precies alle plekjes waar mensen hun geld verstoppen en ze waren ook nog in staat om je met geweld te dwingen te vertellen waar het lag.
Ik vroeg tante Els waarom zij het geld niet gewoon op de bank zette, dan zou zij nog een leuke rente krijgen ook. Je moeder zal je toch wel eens verteld hebben wat oom Anton en ik in de oorlog hebben meegemaakt, was het antwoord. Wij waren Joods en van de bezetter moesten wij al ons geld op de bank zetten. Deed je dat niet dan werd je beschuldigd van zwarthandel of dat je het geld verborgen hield om het verzet mee te kunnen steunen of dat je het geld wel van onderduikers zou hebben aangenomen. Al ons kapitaal moesten wij op de Joodse bank Lippman & Rosenthal zetten, bij andere banken konden wij niet terecht.
Nadat wij en de meeste andere Joodse mensen braaf ons geld op die bank hadden gezet stelde de bezetter eisen waaraan de bank niet kon voldoen en werd die genationaliseerd.
Alles waren we kwijt, vanaf toen durfde oom Anton nooit meer geld op een bank te zetten en hij heeft mij laten beloven dat ook nooit te zullen doen. Ik heb tante toen uitgelegd dat het nu toch andere tijden zijn, dat banken niet meer genationaliseerd worden en dat er zelfs een garantiefonds is. Tante wilde van geen wijken weten, nee ik moest een gedeelte voor haar bewaren, mijn moeder moest een gedeelte bewaren en de rest kon zij dan wel in huis verstoppen, dan zou ze, als het mis ging, tenminste niet alles kwijt zijn. Mijn moeder heeft tante tenslotte gelukkig weten te overtuigen het geld toch maar gewoon op een deposito rekening te zetten en dat als de tijden zouden veranderen wij haar op tijd zouden waarschuwen het geld daar weer vanaf te halen.
Een paar jaar later is tante Els naar een verzorgingstehuis verhuisd en zijn de spaarcentjes van oom Anton toch weer bij de overheid terecht gekomen maar daar staat tegenover dat Tante de laatste jaren van haar leven in dat tehuis goed verzorgd is geweest.
Waarom ik dit hier vertel? Vanmorgen kreeg ik door toeval een foto van Bistro Rootz, onder ogen, de bistro die nu is gevestigd in de oude fietsenstalling van oom Anton. Ik bedacht wat een andere tijden dat waren, de jaren 60, 70 en 80, de jaren waarin dit verhaal speelt.
Tante Els bleek zomaar over 80.000 gulden contant geld te beschikken en vroeg haar achter neefje dat rechten studeerde om advies. Tante had een probleem, criminelen die haar zouden kunnen belagen en hersenspinsels over banken die om zouden kunnen vallen. Maar tante had midden jaren tachtig beslist niet het idee dat haar contante vermogentje haar weleens een probleem met de overheid zou kunnen bezorgen en zelfs bij haar neefje dat rechten studeerde kwam het idee dat gewoon die centen op de bank zetten weleens een problemen op zou kunnen leveren niet op. De tijden zijn veranderd.